Fer Kousen, intern mediator bij het Ministerie van Binnenlandse zaken en Koninkrijksrelaties, is voor mij de pionier van de interne mediation. Zijn boek “De interne mediator, interne mediation en beroepsethiek” is de basis geweest van waaruit ik in 2008 als intern mediator ben gaan werken. Dat hij een zeer humoristisch en creatief mens is ontdekte ik onlangs. Ik zat in een grote zaal met vrolijke feestende Limburgers toen Fer tot mijn verrassing zijn intrede deed als “buuttereedner”. Meer dan een half uur golfden de lachsalvo’s over me heen. Ik beheers het dialect niet en toch had ook ik een geweldige avond. Tijd dus om deze bijzondere man te interviewen.
We beginnen bij je boek, het enige naslagwerk dat er destijds over interne mediation was.
Fer onderbreekt me: “En dat terwijl het niet eens alleen over interne mediation gaat. Het gaat over attitude, hoe een mediator moet zijn”.
Interne mediation, hoelang bestond dat toen al?
Fer: “Dat onderscheid intern, extern had je altijd al. Mediators die ergens in dienst zijn en mediators die dat niet zijn. Heel snel werd je geconfronteerd met de discussie erom heen. Die discussie was toen extremer dan nu omdat (Fer peinzend) wij in Nederland, de opleidingen heel snel ingekaderd hadden in een bepaalde vorm van mediation. Je mocht geen sturende mediator zijn, met transformatieve mediation had men in het begin veel moeite. Het moest de faciliterende vorm zijn. Het dogma was dat een mediator onafhankelijk is en geen arbeidsrelatie hoort te hebben met één van de partijen. Toen ik dat boekje geschreven had, heb ik lezingen over interne mediation gegeven. Ik weet nog goed dat ik als het ware ergens bijna ruzie had, omdat mensen er niet over wilden discussiëren. Dit kan niet, punt en anders ontwricht je het systeem.” Fer uit zijn verbazing weer en zegt heel stellig: “Dat is natuurlijk lariekoek, echt onzin. Wat me toen op gang hielp was mijn contact met Hugo Prein. Hij had heel academisch geschreven over mediation. Hij schreef ook heel analytisch over wat onafhankelijkheid, onpartijdigheid, neutraliteit is. Wat is dat, waar gaat dat over? Dat heeft niks te maken met een arbeidsrelatie die je hebt. Dat is ook de lijn in het boekje geworden. Het gaat om je houding, niet om waar je nu toevallig in dienst bent. Het gaat ook om hoe partijen het vervolgens oppakken. Dat is de boodschap van het boek. Nog steeds moet je dat uitleggen.” (Fer lacht) “Bij sommigen.”
Wanneer begon je enthousiasme voor mediation?
“Mijn begin was vrij banaal. Ik kreeg een folder van het Amsterdams ADR instituut op mijn bureau. Ik had er nog nooit van gehoord”. Waarom trok het je aan? Fer: “Ik dacht, dat is wel heel leuk om te doen”. O ja? Ik (DH) dacht niet gelijk, o wat leuk, ik zag op tegen al dat gepraat met partijen, hakte liever de knoop op juridische gronden door. Fer: “Ik was personeelsjurist, we zagen toen al heel duidelijk dat procederen niets opleverde. We hadden rechtszaken met mensen die 4,5 jaar voortduurden. Praten met mensen, dat leverde toen al veel op. De opleiding leek me een mooie verrijking. Ik vond de opleiding van het begin af aan echt ongelooflijk leuk. Het sprak me enorm aan. Om op die manier naar een geschil te kijken, niet meer met een wetboek in de hand. Er ging een wereld voor me open”. Is dat zo gebleven? Fer: “Ja, dat is zo gebleven. Ik blijf van mening dat dit veel beter werkt dan wat dan ook. Alleen, het aantal mediations heeft geen vlucht genomen. Het is niet zo dat iedereen plotseling verstandig is geworden. Het uitgangs- punt bij een conflict is nog altijd een juridische procedure. Zie ook het artikel van Folkert Jensma in de NRC van 25 maart jl. Hij verwijst naar een onderzoek van HILL waarin geconstateerd wordt dat de rechtsstaat maar één techniek heeft om conflicten op te lossen, het tournooimodel ofwel het systeem van claim en tegenclaim. Nederland is met regelgeving ver vooruit, ook in Europa. Maar het gaat om gedrag, dat kun je niet afdwingen met een wet.”
Je bent bijna twintig jaar intern mediator, ben je in je aanpak veranderd?
“In het begin werd je heel erg geschoold in één richting en ik had geen benul van andere richtingen. Totdat ik naar congressen in het buitenland mocht. Ik ben vaak in Amerika geweest. Met Hugo Prein, Ali Hanekroot, Theo van Dijk, Marga Schreuder en vele andere collega’s. Wat je ook van Amerika vindt, mijn horizon werd wel breder daardoor. De wetenschap- pelijke aanpak in Amerika heb ik altijd heel interessant gevonden, dat miste ik hier”. Fer geef me tussendoor snel een tip: “Je moet een boek van Ken Cloke lezen” om dan weer door te gaan: “Ik kwam in Amerika voor het eerst in contact met transformatieve- en narratieve mediation, met theorieën rond de persoon van de mediator, met wie en wat je aan tafel meebrengt. Met alle vormen die 15 jaar later hier naar toe kwamen. Ik ben de kant van de transformatieve mediation opgegroeid. Dat je partijen moet volgen, dat spreekt mij meer aan.”
Kun je een hoogtepunt noemen?
“De ontdekking van de transformatieve methode vind ik een hoogtepunt. Toen ik daarvan hoorde en daarover las dacht ik: daar gaat het om, het geloof in de autonomie van mensen. Dat mensen, hoezeer ze ook in conflict zijn, dat kunnen oplossen. Met wat hulp. Dat moet het uitgangpunt zijn bij conflictoplossing. Dat is mijn visie, wereldbeeld. Dat vind ik een openbaring. . Als je het echt wilt oplossen, als je echt voorbij een compromis en “laten we dit maar doen” komt. Als je werkelijk tot een oplossing komt in een situatie waarin mensen elkaar het licht niet in de ogen gunnen, dat ze tot een oplossing komen en elkaar een hand geven en zeggen: waarom hebben we dat niet eerder gedaan. Dat zijn schaarse momenten, voor mij hoogtepunten.”
Kun je je creatieve kant kwijt in je werk als intern mediator?
Wat ik kwijt kan in mijn werk is het creatieve met schrijven. Gevoel voor humor kun je kwijt in een mediation. Humor is daar heel belangrijk. Af en toe wat humor kan het gesprek openbreken. Mijn liefde voor muziek uit ik in het Residentie Kamerkoor.” We mijmeren over onze liefde voor toneel, de toneelschool, de kleinkunstacademie…. Fer maakt een opmerking die mij persoonlijk aan het denken zet: “Ik had cabaretier kunnen worden, de kleinkunstacademie kunnen doen of het conservatorium, maar was toen niet tegendraads genoeg.”
Ook voor jou mijn traditionele laatste vraag: een bijzonder beeld of voorwerp waar je inspiratie uit haalt.
Fer: “Dat is zonder twijfel muziek, geen dag zonder Bach.”
Maart 2017